Het interieur in de begin jaren van het huidige kerkgebouw.
Het plafond van het kerkgebouw was in vroegere dagen royaal beschilderd door de kunstschilder Nicolaas Poland uit Utrecht.
De toenmalige pastoor Spaan heeft de toelichting op deze beschilderingen vastgelegd in een boekje “Beschrijving van de Nieuwe Kerk te Montfoort TOEGEWIJD AAN DEN H. JOANNES DEN DOPER ONDER DEN TITEL GEBOORTE VAN ST. JOAN DE DOOPER”
De beschrijving op deze pagina is een gedeelte uit dit boekje dat specifiek gaat over de tekeningen op plafond en wanden. In deze tekst zijn enkele bewaarde schetsen van Poland ingevoegd..
De tekeningen zijn uitgebreid te bekijken op de site van REGIONAAL HISTORISCH CENTRUM RIJNSTREEK EN LOPIKERWAARD
Door op de foto van deze tekeningen te klikken komt u uit op de foto in het archief van "rhcrijnstreek", hier kunt u de tekeningen tot in detail bekijken.
De tekst gaande over de tekeningen:
Zoo zijn we tot de communiebank genaderd, en vragen de beide zijbeuken, wat minder rijk geschilderd, eveneens onze aandacht. Daar zien we, beginnende aan de epistelzijde, God den Vader en God den H. Geest voorgesteld als de voltrekkers van het scheppingswerk, evenals God den Zoon aan de Evangeliezijde, omdat het scheppingswerk, ofschoon God den Vader bijzonder toegeschreven, toch eigenlijk het werk is van den Drieëenigen God. Onmiddellijk daarop volgen aan de epistelzijde de eerste drie scheppingsdagen. 1 ste dag: De Geest Gods zweefde over de wateren en God zei: het worde licht. 2de dag: God scheidde de wateren van de wateren, dus er kwamen wolken water dragende in de lucht, het uitspansel zoo wij het noemen, en water op deze wereld. 3de dag: God scheidde het water van de aarde. Nu gaan we naar de Evangeliezijde en zien den 4den scheppingsdag: de zon, maan en sterren, den 5den dag: de vogelen en visschen, den 6den dag: de dieren, en dan den mensch, gezeten onder den boom des levens. Het is alles niet uitvoerig voor ons oog afgebeeld. het is slechts even, als in een schets, weergegeven, maar het zal zijn doel toch niet missen, waar het bestemd is ons op te wekken dag in, dag uit en zoo dikwijls wij dit zien, tot groot ontzag voor Hem, die dat heerlijke scheppingswerk slechts door een daad van zijn Almachtigen Wil verrichtte, en lol niet minder groote dankbaarheid jegens Hem, die ons dit alles schonk, en vertrouwen op Hem, die zoo oneindig goed is. Zoo staan we dan wederom voor de communiebank en schenken een oogenblik onze aandacht aan de beschildering van het gewelf, dat het Priesterkoor dekt. Wij zien daar in goudgele kleur gehouden, wat het geheel zoo rustig en tevens rijk maakt, de voorstelling weergegeven van wat de Heilige Schrijver van het boek der openbaringen in een visioen zag. De H. Joannes, de Evangelist, naar het eiland Patmos verbannen en door God begenadigd met die heerlijke visioenen of gezichten, waarin de nabije en verre toekomst in beeld hem werd ontsluierd, zag, zooals hij zegt, iemand op den troon gezeten “en ik zag, zegt hij, in de rechterhand van Hem, die op den troon zat, een boek met zeven zegelen en rondom den troon waren vier levende wezens en het eerste was een leeuw gelijk en het tweede een stierkalf en het derde had hel aangezicht van een mensch en het vierde was gelijk een arend. En de vier wezens hadden elk voor zich zes vleugelen. En ik zag en zie, in het midden van de vier wezens zag ik een lam staan als gedood zijnde: het had zeven hoornen.” De vier wezens hier door den Evangelist bedoeld en door den schilder weergegeven zijn de vier Evangelisten. Marcus de leeuw, omdat hij begint met Joannes den Dooper, de stem eens roependen in de woestijn. Lucas de os of het stierkalf omdat hij begint met te beschrijven het offer van Zacharias, waarbij de geboorte van Joannes door een Engel werd aangekondigd.
Mattheus de mensch, omdat hij begint met den stamboom te geven van Jezus' afstamming naar de menschelijke natuur en Joannes de arend om de hooge vlucht zijner redeneering waar hij begint met de sublieme beschrijving van den Eeuwig Onsterfelijken God. Daarom zien wij den Oude van Dagen, God, afgebeeld op zijn zetel, het boek met de zeven sloten vasthoudend, en dan het lam met de zeven hoornen, bloedend, dus als gedood zijnde en omringd door de vier wezens. Doch al deze voorstellingen, hoe mooi ook afgebeeld, worden verre overtroffen door de voorstellingen welke de schildering boven Jozef- en Mariaaltaar en die in de toren vlakten ons te zien geven. Hier wordt ons uitgebeeld naar het voorbeeld der kunstzinnige middeleeuwen, de triumphtocht van den Christus, die, na door zijn lijden en dood den mensch aan de slavernij des duivels ontrukt tc hebben, zegevierend en de genaden van zijn verlossing uitdeelend door de 'eeuwen heengaat. We zien hier het verlossingswerk in voorbereiding en gevolg, We zien hier de eeuwen, die zoo smeekend het "Rorate Coeli", "dauwt hemelen van boven den Gerechte", aanhieven na den diepen zondeval van het eerste menschenpaar en later de eeuwen, die in de kracht van Christus, duivel, wereld en vleesch overwinnen om moedig den goeden strijd te strijden tot de eindoverwinning. – Doch gaan we eens stap voor stap de afbeeldingen na. Beginnen we aan de Epistelzijde, boven het Jozef-altaar. Daar zien we een dubbele groep afgebeeld. Er onder staat: "de Patriarchen" en "de Voorafbeeldingen van den Verlosser." De Patriarchen, – Wat loopen onze eerste ouders Adam en Eva daar bedrukt, weemoedig omkijkend naar wat zij verloren door eigen schuld. Achter hen loopt Abel, hun kind, die de herdersstaf draagt en weldra het eerste slachtoffer van 's menschcn ontketende hartstochten worden zal, als zijn eigen broeder Caïn hem doodt. Daarop volgde Noë, de ark dragend, die hij op Gods bevel bouwde. Ziet ge de duif met het takje daarboven, die hem meldde, dat het water van de aarde verdwenen was? Melchisedech, die het offer opdroeg van brood en wijn, is duidelijk te kennen aan den kelk, dien hij draagt, en de offerbrooden. Hij is de voorafbeelding van Christus, die op het laatste maal een Offerande instelde onder de gedaante van Brood en Wijn voor alle eeuwen en door den propheet genoemd wordt: de Priester in eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech. Dat vuur, wat hij draagt en het offermes zeggen ons, dat de man daarnaast afgebeeld Abraham zijn moet, die op bevel van God vuur en offermes nam om zijn zoon Isaac te offeren, die naast hem loopt, en het offerhout in een bundel torst, niet wetend, dat dit hout bestemd is om hem zelf als offer te dragen.
En wie kent niet de geschiedenis van Jacob, den zoon van Isaac, die in een droombeeld een ladder aanschouwde, welke tot den hemel reikte en waar Engelen op en af liepen? Dat dus de man met den ladder, die daarop volgt, Jacob is, is nu niet moeilijk meer te raden.
De voorafbeeldingen van den Verlosser. Voorop gaat Jozef van Egypte, die als kenteeken een bandelier in de hand draagt, waarop de droom is voorgesteld, welken hij aan zijn broeders mededeelde en die oorzaak werd, dat zij hem haatten en zijn ondergang zochten. Hij vertelde immers, dat hij droomde met zijn broeders schooven koren te binden op den akker en hoe de elf schooven zijner broeders zich diep nederbogen voor de schoof, die hij gebonden had. Deze Jozef, later onderkoning geworden van Egypte, nadat hij door zijn broeders als slaaf verkocht was aan Ismaëlitische kooplieden, maar door een droomverklaring bij het Hof van den Egyptischen Pharao in genade was aangenomen, is een voorafbeelding van Christus, door zijn zorg voor het volk en de redding, die hij bracht; in de dagen van hongersnood. Die naast hem staat is Aäron, de eerste Joodsche Priester, die met Mozes, zijn broeder, de wetgever van het Oude Verbond, dien we daarna vinden afgebeeld, den Christus als Priester en Wetgever van het Nieuwe Verbond, vooraf beelden.
Die twee met hun schild en zwaard en strijdwapen, het zijn de bevrijders hunner Joodsche broederen, Josuë en Gedeon, die als voorafbeelding van den Christus den strijd voor de bevrijding van hun volk streden, zooals Christus den grooten strijd tegen den duivel streed voor de bevrijding van alle menschen. De, de stadspoorten dragende Samson, wat zou hij ons anders verkondigen dan de bovennatuurlijke kracht van Christus, die duivel en wereld overwon, vandaar dat hij als een voorafbeelding van den Christus hier zijn plaats vindt. Deze groep wordt dan ten slotte gesloten door Samuel, dien wij herkennen aan den hoorn met de olie der zalving. Deze Samuël, de groote strijder voor de bevrijding van het volk Gods van den druk der Philistijnen is hierdoor evenals Josué en Gedeon een voorafbeelding van Christus. Nu komen we in de torenruimte en zien daar rechts de Propheten afgebeeld, te beginnen met David, die allen, naargelang God hun ingaf, in duidelijke of minder duidelijke profetische bewoordingen den Verlosser voorspelden, die eenmaal komen zou.
Daarnaast staat de groep der Sijbillen, Dat dit heidensche vrouwen zijn, laat de schilder ons duidelijk zien in de koude starheid, die in de blikken dier vrouwen ligt, en de troosteloosheid van het heidendom zoo juist weergeeft. Deze vrouwen, die zich misschien ten onrechte met den verheven titel van "maagden" tooiden, werden toch bij al de verklaringen, die zij onder blijkbaren invloed van den boozen geest gaven, door Gods leidende Voorzienigheid gedwongen, door haar voorspellingen óók onder het heidendom de verwachting van een toekomstigen Verlosser levendig te houden.
Nadat we door de aan allen bekende voorstellingen van de Herders, gewaarschuwd door een Engel en de Koningin, geleid door een ster, de vervulling van de eens in het Paradijs gegeven belofte hebben gezien en de kindertjes aanschouwen van Bethlehem, die hun leven lieten voor den pas gekomen Verlosser, dan zien we Joannes, den grooten Voorlooper van Jezus, den Patroon onzer parochie, daar glorie vol staan, wijzend met den vinger en het is als hooren wij hem zeggen; “Ziet daar het Lam Gods, ziet, die wegneemt de zonden der wereld.”
Nog even onze aandacht voor St. Jozef, die beminnelijke eenvoudige figuur uit de H. Familie, die Jezus, onzen toekomstigen Verlosser, beschermde, en dan zien we het grootsche tafereel, Christus op Zijn zegewagen, na dood en hel overwonnen te hebben. – Daar komen zij aan de vier afbeeldingen, voorstellende de vier Evangelisten, die den wagen trekken, waarop de Christus gezeten is. Zij werken met al hun kracht, geholpen door de vier kerkleeraars: de H. Gregorius, H. Hieronyrnus, H. Ambrosius, H. Augustinus, die de raderen voortduwen van den wagen. Zij allen hebben, de Evangelisten door hun Evangeliën, de kerkleeraren door hun geschriften, de leer van Christus over de wereld verbreid en zóó zijn zegetocht door de wereld bevorderd.
Ziet Jesus daar zitten in volle Majesteit, dragend den bol van die wereld, die Hij verlostte en regeert. Ziet de innig-devote, diep-vereerende verschijning van Maria, die mede leed met haar Zoon en nu ook Zijn zegetocht deelt door, deze wereld, die tot der eeuwen einde het zegenrijk verlossingswerk niet zal prijzen, zonder ook Haar te noemen, die zulk een groot deel, door Gods goedheid, in dit verlossingswerk heeft mogen hebben. Nu komen achter den op zijn zegekar gezeten Christus, ten eerste de Apostelen, die zoo moedig Jezus' leer verkondigden.
Dan de Martelaren, die hun leven er voor lieten. Zie, vooraan Stephanus, de diaken, die gesteenigd werd en Laurentius, die zijn marteltuig den rooster, waarop hij gebraden werd, bij zich draagt. Zij worden gevolgd door Paus Clemens, Bisschop Polycarpus en Adelbertus, Johannes Nepomucenus, Sebastianus, Gregorius, Vitus, Wenceslaus als eenigen uit de ontzaglijk groote rij van hen. die met hun bloed hun trouw aan Christus betuigden.
Daarna zien we boven het Maria-altaar wederom een dubbele voorstelling: de Maagden en Heilige Vrouwen – de Monniken en Kluizenaars. De Vrouwen en Maagden. Die voorop gaat met Jezus' teruggevonden Kruis, dat is Helena, die na veel moeite en kosten het geluk had het ware Kruis te vinden, Dan volgen Barbara Thecla, Catharina, Margaretha, Cecilia, Ludmilla, Agnes, Nortburga, Magdalena, Margaretha van Cortona en Theresia.
Nu nog de Monniken en Kluizenaars en de triumphtocht is gesloten van den Christus, die deze glorievolle zegetocht tot het einde der tijden blijft voortzetten. De rij der Kluizenaars wordt geopend door den oudsten, Paulus, die in een kleed van boombladeren liep en door een raaf zich dagelijks door Gods goedheid het voedsel brengen zag, Naast hem zien wij den kluizenaar Antonius. Dan volgen Makarius, Pachonius, Cerapion, Franciscus, Iwan, Dominicus.
Hoe wekt deze schilderij ons op en wijst zij ons op de zegenrijke werking van onzen Goddelijken Verlosser, die hangend aan het kruis, van den grond verheven, hemel en aarde met elkaar verzoende, maar die ook tevens, als onze Redder, het midden vormt tusschen de eeuwen, die Hem vooraf gingen en de eeuwen, die daarna volgden en nog volgen zullen. Alles gaat op in dit eene, wat de Groote Apostel noemt, de prediking van Christus, den Gekruiste. Te beginnen met Adam en Eva, die in diepe spijt over hun val zich troostten in het vooruitzicht van den Verlosser, die hun op de eigen plek, waar zij zondigden, door den Algoede beloofd werd, volgen de Aartsvaders, de Propheten, ja zelfs de Heidenen in de verwachting van Hem, die komen moest. Van die verwachting waren alle eeuwen vol en het was deze verwachting, die troost bracht in de dorre tijden, die vooraf gingen aan Jezus' komst, het was die verwachting, die moed gaf tot groote daden en heiligen vormde ook reeds in die tijden. Dan, eindelijk is de lang Verwachte – aan wien de leerlingen van Joannes den Dooper zoo teekenend vroegen: “Zijt Gij het, die komen moet, of moeten wij nog een anderen verwachten?” – gekomen en, na zijn overwinning op hel en dood, begint zijn zegetocht door deze wereld, overal gepredikt, overal den volken verkondigd, overal met nieuwen ongekend en moed bezielend, die voert tot groote daden. Dan volgen de eerst vreesachtige, nu fiere Apostelen, die hun leven geven voor hun trouw aan Jezus, de Martelaren uit het zwakke zoo wel als uit het sterke geslacht; ja te tellen zelfs onder de kinderen. De vrome Vrouwen en Maagden, de Monniken en Kluizenaars, die alles verlieten voor Jezus en zich alles ontzegden om meer nog toe te behooren aan Hem, dien zij met heel hun hart beminden. Waarlijk deze tafereelen door meesterhand geschilderd, waaruit de liefde tot het werk spreekt in de zorgvuldige afwerking zelfs in de kleinste onderdeelen, geven ons de verplichting van dankbaarheid tegenover onzen kunstschilder Poland, en zullen ten allen tijde voor ons blijven als een open boek, dat tot ons spreken zal van Gods oneindige barmhartigheid en ons die woorden van den grooten Apostel beter zal doen begrijpen: Christus heri, hadie et in saecula”, Christus was, is ook nu nog en zal altijd zijn. Noemden wij in den aanvang reeds de tempering van het licht door de mooie beglazing ons door Cornelius van Straaten uit Utrecht geleverd, toch hebben we nog niet onze aandacht geschonken aan de voorstellingen door die glazen weergegeven. Zien we eerst den toren. Het middelste drieraam toont ons wederom den op den troon Gezetene met het boek met zeven sloten en het lam met de zeven hoornen, zooals ook de gewelfschildering in het Priesterkoor weergeeft, maar nu zien we rond dien troon de Ouderlingen, waarvan het Boek der Openbaringen van Joannes ook spreekt, die hun kronen aanbieden aan het Lam. Links daarvan, dus boven de groepen van de “Apostelen en Martelaren” zien we wederom een drieraam. Het middenvak stelt ons Christus voor in gesprek met een paar mannen, waarvan één rugwaarts kijkt naar Joannes den Dooper, die in het eerste kleine raampje is voorgesteld met een kogel aan den voet gekluisterd en de waterkruik naast zich, zittende in de gevangenis. Het andere vakje aan de rechterzijde van het middenvak stelt voor een kreupele op zijn krukken leunend en een blinde, die door zijn hondje geleid wordt. Wat zegt ons dit? Het is de afbeelding van de geschiedenis, welke de Evangelist ons verhaalt. Toen leerlingen van Joannes van uit de gevangenis door hem tot Christus gezonden werden met de vraag: “Zijt Gij het, die komen moet, of moeten wij een anderen verwachten?” Waarop Christus hen heenzond, zeggende: “Ga en boodschap aan Joannes wat Gij gezien hebt. Lammen gaan, aan blinden wordt het gezicht weergegeven en zalig hij, die in Mij niet geërgerd wordt.” Tegenover dit drieraam. dus boven de groepen van Sybillen en Propheten zien wij de voorstelling der geboorte van den H. Joannes. Maria, de Moeder van Jezus, die op bezoek was bij haar nicht en de geboorte van het kindje meemaakte, draagt het kindje op haar armen. Links daarvan zitten een paar Joodsche priesters, vrienden van Zacharias, den vader van den H. Joannes, die de vraag stellen: “Quis putas puer iste erit ?” “Wat denkt ge dat dit kind zijn zal ?”, verwonderd als zij waren over de ongewone wijze, waarop alles bij deze geboorte toeging. Zacharias toch was door den Engel met stomheid geslagen op den dag, toen hij als priester het offer in den tempel bediende en niet gelooven wilde aan het woord van den Engel, die hem namens God de geboorte van een zoon aankondigde; en ziet, als bij de geboorte de vraag komt, hoe het kind heeten zal en zij Zacharias lei en stift aanbieden, zooals rechts van het middenvak in beeld is gebracht, schrijft deze en zegt het tevens, nu plotseling de belemmering van zijn spraak is opgeheven: “Joannes est nomen ejus.” Joannes is zijn naam.
De beschilderingen zijn, behoudens een heel klein stukje in de pastoorskamer van het kerkgebouw, niet meer zichtbaar; ze zijn overschilderd met plafondverf.